Objecten van Luciano Fabro.
Eigenlijk kwam ik indertijd op de academie zonder veel notie van moderne beeldende kunst. (Ik maakte incidenteel tekeningen die blijkbaar genoeg kwaliteit hadden om aangenomen te worden.) Daarom was behoorlijk wat van, wat ik die eerste jaren zag aan, kunstuitingen verrassend en soms ook maakte iets een heftige emotie in mij los.
Zo’n werk was Luciano Fabro’s ‘Iconografia’ (of ‘Bacinelle’: 1975). Het is niet meer dan een lange tafel met een linnen kleed en daarop glazen kommen. Deze zijn gevuld met water en brokstukken glas met de namen van martelaren daarin gegraveerd. Dat laatste wist ik niet, maar het was ook onnodig om geraakt te worden. (Ad Dekkers als inspiratie)
Ik zal het in het toenmalige Museum voor Hedendaagse Kunst in Gent gezien hebben, al herinner ik mij dat niet. De bekende ‘kunstpaus’ Jan Hoet (die directeur was in dit eerste museum voor moderne kunst in België) kocht ‘Iconografia’ in 1980, mijn beginperiode op de academie. Het werk is wel nogal theatraal en daar moet je open voor staan.
Zes jaar later werd ik net zo overdonderd op ‘Sonsbeek’ in Arnhem door Fabro’s ‘La doppia faccia del cielo’ (1986). En dat is niet meer dan een stuk marmer dat in een stalen net tussen bomen was opgehangen. Het aan één kant gepolijste en aan de andere kant ruwe oppervlak weerspiegelt inderdaad twee gezichten: hemelsblauw en grijze wolken.
Deze twee objecten kennen nauwelijks vormgeving en zijn dus moeilijk te omschrijven met een term als ‘esthetische ervaring’. Maar voor de ontvankelijke beschouwer overstijgen ze wel hun object-zijn. Dan gaat de reductie van de aanschouwelijke dimensie gepaard met een werkelijke beleving en dat raakt weer aan het bovenzinnelijke.
Daarmee is niet gezegd dat Fabro mij altijd overtuigt. Het Bonnefantenmuseum in Maastricht heeft bijvoorbeeld zijn ‘La nascitá de Venere’ dat mij weinig zegt. Het werk blijft steken in het citeren van de cultuurgeschiedenis. En er is nog de kanttekening dat ik de kunstenaar niet volgde of bestudeerde, zodat veel van zijn werk mij onbekend is.
Fabro’s naam valt als ‘arte povera’ ter sprake komt, in de jaren zeventig een belangrijke kunststroming. ‘Povera’ betekent hier niet allereerst ‘arm’, eerder ‘zuiver’: werk dat direct contact maakt, niet bedoeld als handelswaar, maar als deel van het leven. Culturele verwijzingen, verbondenheid met de natuur en inhoudelijke betekenis vormen de kern.
Álle materialen waren bruikbaar voor de informele en persoonlijke beeldtaal, zowel ‘arme’ (zoals takken, stro en vodden), als ‘rijke’ (zoals marmer, goud en zijde), vaak ook in een hiërarchieloze combinatie. Het werk van Fabro zelf oogt zeker niet ‘arm’. De toepassing van materialen en de vormgeving zijn vooral weelderig en sensueel te noemen.
Deze twee objecten van Luciano Fabro maakten duidelijk dat experiëntie niets te maken hoeft te hebben met vormgeving, eerder met het transcenderen daarvan. Voortaan was het mij helder waarom beelden, ondanks gedegen vorm en groot vakmanschap, toch oninteressant konden zijn. Op de foto’s beide kanten van ‘La doppia faccia del cielo’.
Januari 2017.