John Kersten

Beeldende Kunst

Plato, Laocoön, Vasari, Winckelmann, schrijven over kunst, impressie

Schrijven over kunst.

Schrijven over kunst is een breed begrip: de kunsttheorie (beschouwingen) en de esthetiek (bespiegelingen) zijn zo oud als de kunst zelf, maar specifiek schrijven over kunstenaars begint in essentie in de Renaissance. Hét voorbeeld uit die tijd is wel ’Le vite de’ più eccellenti pittori, scultori et architettori’ door Giorgio Vasari (eerste editie 1550, na veel kritiek heruitgegeven in 1568), die zichzelf natuurlijk ook opnam in dat boek van ‘meest excellente’ schilders, beeldhouwers en architecten. Vooral de levensbeschrijvingen van eerdere kunstenaars zijn echter deels verzonnen.

De kunstgeschiedenis wordt meer betrouwbaar met de geschriften van Johann Winckelmann (met name ‘Geschichte der Kunst des Altertums’ uit 1764). Zijn eigen opvatting klinkt helaas te luid: na de Griekse kunst is er slechts verval. “De enige weg voor ons (…) is de imitatie van de ouden.” Door die herwaardering wordt hij gezien als een grondlegger van het Classisime. De bekende discussie met Gotthold Ephraim Lessing over de uitdrukking op het gezicht van de vader in de Laocoöngroep doet heden wat potsierlijk aan: een typisch voorbeeld van veranderende prioriteiten.

Met het zoeken naar objectiviteit kreeg de kunstgeschiedenis in de negentiende eeuw uiteindelijk meer wetenschappelijk gestalte. Dat bleek toch problematisch, want vorm, inhoud en stijl zijn geen objectieve begrippen, maar afhankelijk van persoonlijk inzicht, maatschappelijke positie, eigentijdse normen en cultuur. Waar Vasari nog een evolutie zag, was de Griekse kunst voor Winckelmann al het eindpunt. En waar bijvoorbeeld de romantici zich vaak richtten op de kunstenaar als einzelgänger, zochten de marxisten het eerder in de verhouding van kunst tot de maatschappij.

Verzamelen en ordenen van gegevens kan op veel manieren en de keuze daaruit bepaalt de invalshoek. Elke keuze roept weer een reactie op (die zowel meegaand als tegengaand kan zijn) en zo ontstaat er een grote en steeds aangroeiende diversiteit. Dat geldt natuurlijk voor de analyse van kunst, maar eveneens voor het schrijven over de levens, door bepaalde aspecten te belichten of juist niet. Ikzelf geef de voorkeur aan biografieën met de nadruk op het werk en minder op de persoon, zoals dat over Ad Dekkers waar ik eerder over schreef. (Ad Dekkers als inspiratie)

Tegenwoordig zijn onder sommige groepen niet in de eerste plaats de prestaties de norm, maar is de persoon zélf dat. Deze beweging wordt wel ‘identiteitspolitiek’ genoemd. Ik had nooit verwacht dat kunstenaars en anderen afgeschreven zouden worden vanwege het zondigen tegen bepaalde gedragsregels, ook als zijzelf die nooit gekend hebben. Ineens staat mijn boekenkast vol met individuen die nu niet meer kunnen en boeken met onacceptabele woorden. Soms voel ik mij iemand uit een andere tijd en vraag mezelf af wanneer meningen als het mijne ‘potsierlijk’ worden.

Op de afbeeldingen boven de Laocoöngroep. Daaronder links Vasari, rechts Winckelmann. Die zag “edele eenvoud en stille grootheid”, omdat Laocoön stoïcijns zijn schreeuw zou onderdrukken. Lessing meende dat de antieke kunst een expressie van pijn niet toeliet. Het beeld werd veel besproken in de achttiende eeuw: ook Johann Wolfgang von Goethe schreef er over. Later stelde Arthur Schopenhauer dat door verstikking Laocoön niet kón schreeuwen. En dat alles omdat Publius Vergilius Maro het ooit in zijn ‘Aeneis’ had over “huiveringwekkende kreten tot aan de sterren”….

Maart 2024.