Zinloos of toch niet: ‘follies’.
Eerder schreef ik al dat voor veel ontwerpers een gebouw in de eerste plaats functioneel moet zijn (“form follows function”), waarbij esthetiek geen doel op zich is. Diametraal hier tegenover staan de juist nutteloze bouwsels met de verzamelnaam ‘follies’ (‘dwaasheden’). De oorsprong van de naam ligt in de vooronderstelde gekte om zoveel geld te spenderen aan zoiets zinloos. Doordat tegenwoordig ook architecten en kunstenaars dergelijke bouwsels maken worden ‘follies’ wat serieuzer genomen.
Wat ‘follies’ zijn is niet precies te definiëren. Naast de hoeveelheid is ook de verscheidenheid ervan zeer groot en of ze esthetisch zijn is ‘in the eye of the beholder’. In het algemeen vallen onder deze term de bouwsels die geen (woon-)functie hebben. Het zijn voornamelijk ornamentele elementen met een opvallend uiterlijk. Maar ze kunnen, naast het landschap verfraaien, bijvoorbeeld wel een overtuiging uitdragen en daarmee toch een bepaald nut hebben.
‘Follies’ worden al lang gemaakt, vanaf het einde van de zestiende eeuw, destijds als decoratie. Heel bekend zijn de bouwsels die op grote schaal zijn neergezet door Engelse grondbezitters in de achttiende eeuw. In hun landschapstuinen verrezen namaak-ruïnes, grotten, tempels en andere decorstukken. Deze ‘follies’ werden vaak gemaakt met lokale timmerlieden en niet in samenwerking met architecten. Er was sprake van een heuse mode waarvoor zelfs modelboeken in omloop waren.
Zo’n bouwsel was meestal een aangenaam tijdverdrijf, maar kon voor sommigen een levensvervulling gaan vormen en uitgroeien tot een fantasie-wereld waarin ze hun excentrieke dromen vorm gaven. In Hauterives (Frankrijk) creëerde Ferdinand Cheval, in het dagelijks leven postbode, zo het beroemde ‘Palais Idéal’, waaraan hij zo’n vijfenveertig jaar (van 1879 tot 1924) werkte. Serieus nam zijn omgeving hem bepaald niet, maar tegenwoordig is zijn levenswerk een belangrijke trekpleister.
In de periode van het postmodernisme (vanaf de jaren ’80, als reactie op het functionalisme) kreeg het bouwen van ‘follies’ een nieuwe impuls, nu ook bij architecten. Zo ontwierp de architect Bernard Tschumi in Parijs een park met veel ‘follies’, waaraan tien jaar werd gewerkt (‘Parc de la Vilette’, midden jaren ’80). In Nederland maakte bijvoorbeeld Zaha Adid, een Engelse architecte van Iraakse afkomst, een ‘dwaasheid’ bij Appingedam (‘Video Pavilion’ 1990, herbouwd 2008).
Waar beeldend kunstenaars zich op het terrein van de architectuur begeven, ontstaan er naast ‘follies’ decors en façades die onderling heel verschillend kunnen zijn. De werken in de ‘Tarot Garden’ (jaren ’80/ ’90, open in ’98) van Niki de Saint Phalle in Gravicchio (Italië) zijn wel echte ‘follies’, want hier gaat het om natuur en cultuur die elkaar versterken. Datzelfde geldt voor de bakstenen sculpturen van de Deen Per Kirkeby, hoewel die vaak in een stedelijke omgeving te vinden zijn.
In het Stedelijk Museum Amsterdam zag ik ooit een intrigerende installatie van Alice Aycock, ‘The Angels Continue Turning The Wheels Of The Universe…’ (1978) wat meer op een decor voor een toneelstuk lijkt, mét bijgaande tekst. Bij de diverse ‘Haüser met Treppe’ van de Duitser Hubert Kiecol gaat het dan weer vooral om de buitenkant, de façade. De kunstenaar Bruce Nauman maakte op zijn beurt juist een vervreemdend interieur met zijn serie ‘Dream Passage’ (jaren ’80).
Op de foto is een ontwerp voor een échte ‘folly’ (want bedoeld voor in een landschap) te zien van Siah Armajani, een Amerikaanse beeldhouwer van Iraanse afkomst, die vooral kunst voor openbare ruimtes maakt. Dit model (1970) is later ook uitgevoerd, hoewel in mijn optiek minder geslaagd. Een persoonlijke favoriet: de constructie lijkt functioneel, maar is dat natuurlijk niet. En hoe romantisch is lopen óver de top van een boom wel niet? Als het opstijgen en neerdalen van een vogel.
Maart 2016.